Resultaat met woordenlijst ( 9 )


incidentie
De 'incidentie' is het aantal nieuwe zieken of ziekten in een populatie over een bepaalde periode (meestal één jaar). De incidentie kan op twee manieren worden weergegeven: als cumulatieve incidentie of als incidentiecijfer. De cumulatieve incidentie (syn: 'risico') is de 'proportie' van het aantal personen in een populatie dat binnen een bepaalde tijdsperiode een ziekte ontwikkelt. De cumulatieve incidentie berekent men door het aantal nieuwe gevallen tijdens de onderzoeksperiode te delen door het aantal personen zonder de ziekte in de populatie in het begin van de onderzochte tijdsperiode. Bijvoorbeeld, in een populatie van 10.000 personen worden gedurende één jaar twee nieuwe gevallen van coloncarcinoom vastgesteld; de (cumulatieve) incidentie van coloncarcinoom in deze populatie is dus 2 per 10.000 per jaar. Het incidentiecijfer wordt berekend door het aantal nieuwe zieken in een bepaalde periode te delen door de ‘populatie at risk’. De populatie at risk wordt bepaald door het totaal aantal tijdseenheden dat alle personen in het onderzoek het risico liepen om de ziekte te ontwikkelen, zoals per 1.000 patiëntjaren. Bijvoorbeeld, in een studie over het optreden van ernstige gastrointestinale bloedingen bij gebruik van NSAID’s worden bij 16 patiënten gastrointestinale bloedingen vastgesteld. De duur van de studie is 9 maanden, maar niet alle patiënten worden even lang opgevolgd. Men telt de duur van follow-up van alle patiënten bij elkaar op en komt tot een totaal van 8.000 patiëntjaren; het incidentiecijfer in deze populatie is dus 16/8.000 of 2/1.000 patiëntjaren.
cumulatieve incidentie, incidentiecijfer
Aantal resultaten : 9 artikel(s) - 2 bondige bespreking(en)

Het mazelen-bof-rubella-vaccin en autisme

Michiels B.

Minerva 15 07 2019


Deze grote, degelijk uitgevoerde Deense cohortstudie toont aan dat er geen verband is tussen een mazelen-bof-rubella-vaccinatie en de ontwikkeling van autismespectrumstoornis.

Uit een grote progressieve cohortstudie kunnen we besluiten dat het gebruik van GLP-1-analogen en DPP-4-inhibitoren bij patiënten met type 2-diabetes mellitus niet gepaard gaat met een toename van pancreatitis. Een andere grote retrospectieve cohortstudie suggereert dat GLP-1-analogen, maar niet DPP-4-inhitoren, geassocieerd zijn met galblaaslijden. Verder onderzoek is echter noodzakelijk om dit te bevestigen.

Glucosamine en/of chondroïtine voor gonartrose?

Chevalier P.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 9 pagina 148 - 150


Deze studie toont aan dat bij patiënten met gonartrose behandeling met glucosamine, chondroïtine of de combinatie van beide niet effectiever is tegen kniepijn dan een placebo. De placeborespons is zeer hoog: 60% van de patiënten ervaart een belangrijke pijnreductie met placebo. Niet-medicamenteuze behandelingen (bewegen, oefentherapie) en paracetamol blijven eerste keus in de behandeling van gonartrose.

Kinkhoestvaccin voor adolescenten en volwassenen

Michiels B.

Minerva 2005 Vol 5 nummer 9 pagina 150 - 152


Uit deze studie blijkt dat een acellulair pertussisvaccin voldoende werkzaam is bij adolescenten en volwassenen. Specifieke doelgroepen en de optimale termijn voor hervaccinatie kunnen niet uit deze studie worden afgeleid. Theoretisch zijn contactpersonen van jonge zuigelingen de voornaamste doelgroep voor een herhalingsinenting.

Hoger risico op trombo-embolie bij derde generatie orale anticonceptiva?

Cosyns M.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 10 pagina 472 - 475


Na vijf jaar controverse kan men stellen dat orale anticonceptie een verhoogd risico op IVTE betekent en dat dit risico tweemaal hoger is bij de derdegeneratiepillen met desogestrel en gestodeen tegenover de tweede generatie met levonorgestrel. De orale anticonceptiva met levonorgestrel zijn dan ook tot op heden de meest veilige.

Hoe veilig zijn de nieuwe COX-2-selectieve NSAID's?

van Driel M.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 6 pagina 263 - 268


De VIGOR- en de CLASS-studies tonen aan dat de nieuwe COX-2-selectieve NSAID’s bij patiënten met reuma (rofecoxib) en artrose (celecoxib) het risico op ernstige gastrointestinale incidenten kunnen reduceren. Dit is echter niet het geval voor patiënten die gelijktijdig laaggedoseerde aspirine gebruiken. De meldingen van toegenomen aantal myocardinfarcten, de interacties tussen celecoxib en anticoagulantia (warfarine) en de aanwijzingen voor verstoring van de nierfunctie dwingen tot waakzaamheid, vooral bij ouderen. Voor artrosepatiënten kunnen oefentherapie en paracetamol een volwaardig en veilig therapeutisch alternatief zijn. Indien dit onvoldoende effectief blijft, kan worden gestart met een NSAID waarvoor een laag risico op toxiciteit wordt gemeld (zoals ibuprofen of diclofenac) in de laagst effectieve dosis. Langdurige behandeling met NSAID’s wordt het best vermeden.

Bloeddruk en het risico op complicaties bij diabetes type 2: UKPDS 36

Wens J.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 3 pagina 134 - 137


De resultaten van UKPDS 36 tonen dat diabetespatiënten met een hoge kans op complicaties herkend kunnen worden door slechts twee bloeddrukmetingen binnen het jaar na diagnose. Deze metingen zijn immers geassocieerd aan een risico op complicaties dat even groot is als de ‘updated mean systolic blood pressure’ gemeten over jaren. Het belang voor een vroegtijdige behandeling van hypertensie bij diabetespatiënten wordt hiermee onderstreept.

Prostaatkanker: kan screening de mortaliteit reduceren?

Weyler J.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 3 pagina 127 - 131


Uit deze studie zou blijken dat jaarlijkse of tweejaarlijkse screening met PSA-metingen bij patiënten vanaf vijftig jaar de mortaliteit door prostaatkanker kan reduceren. Bovenstaande bespreking wijst echter op fundamentele methodologische tekortkomingen in de studie. Er zijn dus nog steeds geen goede studies die systematische screening naar prostaatkanker onderbouwen.

Borstcysten: een groter risico op borstkanker?

Mortier M.

Minerva 2000 Vol 29 nummer 4 pagina 192 - 194


Palpabele borstcysten duiden op een verhoogd risico op het ontwikkelen van borstkanker, onafhankelijk van het type cyste en vooral bij vrouwen onder de 45 jaar. Vrouwen met palpabele cysten dienen daarom intensief opgevolgd te worden. Een schema hiervoor is nog niet onderbouwd met goede prospectieve studies. Een mogelijke aanpak is een diagnostische punctie met echografische follow-up na vier à zes maanden, één en twee jaar.

Behandeling van zona met famciclovir

De Deken L. , Lemiengre M.

Minerva 1998 Vol 27 nummer 2 pagina 274 - 275


Er is nog onvoldoende (overtuigend) bewijs om famciclovir systematisch voor te schrijven bij zona om de duur van de postherpetische neuralgie te verkorten. Daarbij komen de hoge kostprijs (5.995 frank per behandeling, geheel ten laste van de patiënt!) en de bedenkingen bij de beperkte effectiviteit van famciclovir op de acute pijn en de genezing van de huideruptie. Een recente meta-analyse biedt argumenten voor het voorschrijven van aciclovir (5.995 frank, terugbetaling met attest) bij hoog-risicopatiënten en personen ouder dan 50 jaar met zona. Een behandeling gestart binnen drie dagen na het ontstaan van de huideruptie, kan de duur van de postherpetische neuralgie verkorten (zes maanden na het begin).

Compressie-echografie bij diepe veneuze trombose

Lemiengre M.

Minerva 1998 Vol 27 nummer 1 pagina 180 - 184


Men kan bij patiënten die klinisch verdacht zijn van een eerste diepe veneuze trombose een afwachtende houding aannemen wat het starten met antistollingstherapie betreft, wanneer een compressie-echografie negatief is en dit na 5 of 7 dagen wordt bevestigd.