Resultaat op trefwoord : 'protonpompinhibitor'


Aantal resultaten : 12 artikel(s) - 9 bondige bespreking(en) - 0 Synthese(s)


Deze pragmatische, gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde multicenterstudie besluit dat er geen bewijs is voor enig voordeel van een PPI-behandeling boven placebo bij patiënten met persisterende faryngolaryngeale symptomen. De RSI-scores tussen de lansoprazol- en de placebogroep waren vergelijkbaar na 16 weken behandeling en na een follow-up van 12 maanden.

Deze methodologisch correct uitgevoerde systematische review en meta-analyse van 26 observationele studies van wisselende methodologische kwaliteit met een totaal van bijna 30 000 patiënten toont aan dat er een associatie bestaat tussen gebruik van maagzuurremmers (vooral PPI’s) en kolonisatie door multiresistente micro-organismen, ook na correctie voor tal van confounders. Hoewel verder klinisch onderzoek nodig is, vormt deze meta-analyse alvast een extra argument om op een meer rationele manier PPI’s voor te schrijven.

Deze systematische review met meta-analyse van RCT’s toont een bescheiden winst aan van PPI’s versus placebo voor de behandeling van functionele dyspepsie.

Is afbouw van chronisch gebruik van protonpompinhibitoren mogelijk?

Sculier J.P.

Minerva 2018 Vol 17 nummer 5 pagina 65 - 68


Deze systematische review van goede methodologische kwaliteit van de Cochrane Collaboration maar gebaseerd op studies met talrijke methodologische beperkingen, laat niet toe om bij alle patiënten met continue (>28 dagen) PPI-inname voor de behandeling van gastro-oesofageale reflux of dyspepsie, deze medicatie plots te stoppen of ‘on demand’ voor te schrijven. Deze aanpak leidt bij veel patiënten tot een tijdelijke verergering van de gastro-intestinale symptomen (dyspepsie en zure oprispingen bijvoorbeeld) en tot ontevredenheid met de behandeling.

Deze grootschalige case-control studie van goede methodologische kwaliteit stelt een verband vast tussen langdurig gebruik van maagzuursecretie-inhibitoren en het optreden van ijzerdeficiëntie. De klinische betekenis van dit verband is echter nog niet helemaal duidelijk.

Deze goed uitgevoerde systematische review en netwerk meta-analyse stelt het nut van de standaard triple therapie in vraag. In afwachting van nog meer regionaal uitgevoerde onderzoeken die rekening houden met lokale resistenties, is een korte quadriple (concomitante) therapie een goed alternatief voor de klassieke triple therapie.

Vitamine B12-deficiëntie door gebruik van protonpompinhibitoren en H2-antihistaminica?

Boussery K. , Mehuys E.

Minerva 2015 Vol 14 nummer 2 pagina 16 - 17


Deze nested case control studie met mogelijk residuele confounders toont aan dat een associatie tussen het gebruik van H2-antihistaminica en PPI’s enerzijds en het optreden van vitamine B12-tekort anderzijds waarschijnlijk is. We weten echter nog niet wat hiervan de medische consequenties zijn.

Barrett-oesofagus: al of niet een PPI voorschrijven?

Van de Casteele M.

Minerva 15 11 2014


Deze meta-analyse van observationele studies toont aan dat maagzuursecretie-inhibitoren een preventief effect hebben op de verdere maligne ontaarding bij patiënten met Barret-oesofagus. In afwachting van de bevestiging van de resultaten in een RCT, worden deze geneesmiddelen bij patiënten met Barrett-oesofagus best alleen gebruikt voor goed onderbouwde indicaties (refluxklachten, ulcusgerelateerde problemen).

Deze studie met gegevens over 5 jaar na de interventie tonen voor de kwaliteit van leven in termen van refluxklachten een statistisch significant verschil en een klinisch beperkte doch waarneembare superioriteit aan van heelkunde versus antirefluxmedicatie. Dat in de 2 chirurgische armen een minderheid van de patiënten nog zuurremmers innam, ondersteunt mede de betere symptoomcontrole van de geopereerde patiënt.

Op basis van een samenvatting van de literatuur, ontwikkelden de auteurs van deze studie een risicocalculator die het mogelijk maakt om voor iedere patiënt individueel de potentiële cardiovasculaire voordelen van een lage dosis aspirine af te wegen tegen de bovenste gastro-intestinale complicaties, in functie van het cardiovasculaire risico, het gastro-intestinale risico en de eventuele toevoeging van een PPI. De calculator kan een nuttig instrument zijn tijdens de gezamenlijke besluitvorming.

De apotheker mindert medicatiefouten

Laekeman G.

Minerva 2013 Vol 12 nummer 4 pagina 43 - 44


Deze studie wijst op de rol van apothekers als begeleiders van een ingestelde therapie. Zij kunnen zich nuttig maken door preventief mogelijke complicaties door voorschrijven of door onvoldoende therapeutische monitoring door artsen, te signaleren via elektronische feedback en aan te vullen met mondeling overleg. Uit deze studie blijkt ook dat deze aanpak een extra kost met zich meebrengt.

PPI’s zijn niet geïndiceerd als eerstelijnsbehandeling van zuigelingen met regurgiteren of huilen in aansluiting met de maaltijd. Er is onvoldoende evidentie om het symptomatisch gebruik van PPI’s bij kinderen en adolescenten met klachten van GOR te ondersteunen.

Protonpompinhibitoren voor zuigelingen die lastig zijn na de maaltijd?

Van Winckel M.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 5 pagina 52 - 53


Uit deze studie blijkt dat de placeborespons bij zuigelingen die lastig zijn tijdens of kort na de maaltijd even groot is als de respons op lansoprazoI. Het gebruik van lansoprazol in deze context kan ernstige ongewenste effecten uitlokken.

Laparoscopische antirefluxchirurgie voor chronische refluxziekte

Van de Casteele M.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 7 pagina 102 - 102


Deze klinische studie benadrukt het belang van de wens van patiënten met ernstige refluxklachten om zich te laten opereren. Net zoals in een eerdere Minervabespreking, zien we ook hier dat het succes van laparoscopische antirefluxchirurgie toeneemt met de ernst van de refluxklachten.

Helicobacter pylori-eradicatie: sequentiële of standaardtherapie?

Ferrant L.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 4 pagina 42 - 43


Deze studie besluit dat bij patiënten die H. pylori-positief zijn en nog geen eradicatiebehandeling kregen, een sequentiële eradicatietherapie effectiever is dan een standaardtherapie. Voorlopig zijn er onvoldoende argumenten om in België bij deze patiëntengroep systematisch een sequentiële therapie te verkiezen boven de standaardtherapie.

Gastro-oesofagale refluxziekte: continue of ‘on demand’ behandeling met PPI’s?

Van de Casteele M.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 1 pagina 12 - 13


De methodologische kwaliteit van dit systematische literatuuroverzicht is gering en de heterogeniteit op klinisch vlak is groot (populaties, meetinstrumenten, gebruikte dosis van PPI’s). Het is niet mogelijk om een meta-analyse met pooling van alle gegevens uit te voeren. Ook al zijn sommige studieresultaten statistisch significant, het bewijs ervan kan niet als definitief aanzien worden. We blijven dus, net zoals de consensusvergadering van het RIZIV, op het niveau van expertconsensus: in geval van oesofagitis graad 0, A of B of zonder voorafgaande gastroscopie, kan een behandeling ‘on demand’ verdergezet worden; in geval van oesofagitis graad C – D door GORD, is behandeling ‘on demand’ niet aangewezen.

Preventie van recidiverend ulcus: COXIB of COXIB + PPI?

Chevalier P.

Minerva 2007 Vol 6 nummer 8 pagina 132 - 133


Deze studie toont aan dat bij patiënten met een hoog risico van bloedend ulcus minder recidieven optreden met een combinatie van celecoxib en een hoge dosis esomeprazol (2 x 20 mg/dag) dan met enkel celecoxib. Een vergelijking met de combinatie van een niet-selectief NSAID met een hoge dosis PPI ontbreekt, waardoor het niet mogelijk is om een uitspraak te doen over de keuze tussen een COXIB of een niet-selectief NSAID in de combinatie met een PPI. Er is dringend nood aan een studie die deze behandelingen vergelijkt.

Antirefluxbehandeling bij chronische hoest

Poelman T.

Minerva 2007 Vol 6 nummer 3 pagina 47 - 49


Uit deze systematische review en meta-analyse van kleinschalige, klinisch sterk heterogene, gerandomiseerde studies kan men besluiten dat een antirefluxbehandeling geen significant effect heeft bij volwassenen en kinderen met chronische niet-specifieke hoest en geassocieerde gastro-oesofageale refluxziekte.

Behandeling van H. pylori-negatieve dyspepsie

Numans M.E. , van Driel M.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 6 pagina 87 - 89


Deze studie toont aan dat bij patiënten met symptomen van dyspepsie (zonder voorafgaand gastroscopisch onderzoek) en een negatieve H. pylori-test, behandeling met omeprazol 20 mg per dag of ranitidine 150 mg tweemaal daags de symptomen kan verlichten. Na vier weken behandeling is omeprazol superieur aan ranitidine, maar na zes maanden is er geen verschil meer tussen beide behandelingen. Bij ruim de helft van de patiënten zijn na zes maanden de klachten, ondanks behandeling, niet afgenomen. Omeprazol lijkt effectiever te zijn bij patiënten met reflux-achtige klachten. In de praktijk wordt een empirische behandeling met een proton-pompremmer aanbevolen voor patiënten met persisterende refluxachtige dyspeptische klachten, ongeacht hun H. pylori-status. Een H. pylori-test is pas aangewezen als de klachten ondanks behandeling persisteren. Behandeling met omeprazol bij patiënten is in deze studie op langere termijn niet kosteneffectiever dan behandeling met ranitidine. Op basis hiervan kan men na effectieve behandeling met omeprazol weer tijdig ‘terugschakelen’ op ranitidine.

Aspirine met esomeprazol of clopidogrel na maagbloeding?

Bartholomeeusen S.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 10 pagina 164 - 166


Deze studie toont aan dat bij patiënten met een voorgeschiedenis van een gastro-intestinale bloeding op basis van aspirinegebruik, de combinatie van acetylsalicylzuur 80 mg/dag met esomeprazol tweemaal 20 mg/dag minder recidief bloedingen tot gevolg heeft dan behandeling met clopidogrel 75 mg/dag. Deze bevindingen stellen de huidige aanbeveling in vraag dat clopidogrel gebruikt dient te worden bij patiënten met gastro-intestinale intolerantie voor acetylsalicylzuur.

Beleid bij helicobacter pylori: de stand van zaken

Numans M.E.

Minerva 1999 Vol 28 nummer 2 pagina 86 - 88


Eradicatie van H. pylori is enkel aangewezen bij een aangetoond peptisch ulcus bij een geïnfecteerde patiënt. Indien bij endoscopie geen ulcus wordt aangetoond, is het verder opsporen en/of behandelen van H. pylori volgens de huidige inzichten omstreden.