Resultaat met woordenlijst ( 17 )


LOCF
Bij een LOCF-analyse beschouwt men de laatste observatie van elke persoon die aan de studie heeft deelgenomen als uitkomst, ook als het tijdstip van observatie niet samenvalt met het in de studie vooropgestelde tijdstip van uitkomstmeting.
Aantal resultaten : 17 artikel(s) - 1 bondige bespreking(en)


Deze open-label RCT met geblindeerde effectbeoordelaars toont aan dat gestructureerde gecombineerde cognitieve en fysieke training van functionele taken effectief is voor het verbeteren van het dagelijks probleemoplossend vermogen, de functionele status en het mentale welzijn van oudere personen met MCI ten opzichte van cognitieve training, fysieke training of een controlegroep. Studies op lange termijn in een Westerse populatie zijn nodig om dit resultaat te bevestigen.

Deze methodologisch correct uitgevoerde open-label RCT met blinde effectmeting toont aan dat bij patiënten van gemiddeld ongeveer 60 jaar oud, met een subacromiaal pijnsyndroom, een uitgebreid en intensief oefenprogramma 3x/week, gesuperviseerd door de kinesitherapeut, na 6 maanden even effectief is als een dagelijks uitgevoerd thuisprogramma, op vlak van verbetering van functioneren en verminderen van pijn. In beide groepen zag men ten opzichte van de beginmeting na 6 maanden echter wel een klinisch relevante verbetering van functioneren en vermindering van pijn.

In deze studie met voldoende power en een follow-up van 1 jaar verminderde de toevoeging van azithromycine 500 mg 3x/week het aantal exacerbaties bij patiënten met symptomatisch astma ondanks behandeling met inhalatiecorticosteroïden en langwerkende bèta-2-mimetica. De verbetering van de kwaliteit van leven was alleen klinisch relevant op het domein van de symptomen en niet op de 3 andere domeinen van het gebruikte meetinstrument. Het gebruik van LOCF (last observation carried forward) is een zwakte in deze studie en vraagt om een voorzichtige interpretatie van de resultaten.

Kan liraglutide de kans op type 2-diabetes verminderen bij patiënten met prediabetes?

Vanhaeverbeek M.

Minerva 2018 Vol 17 nummer 5 pagina 60 - 64


Deze RCT onderzoekt de werkzaamheid van liraglutide voor de preventie van type 2-diabetes bij patiënten met prediabetes en obesitas of overgewicht en minstens 1 risicofactor. Een behandeling gedurende 3 jaar met liraglutide 3 mg in combinatie met meer fysieke activiteiten en een beperking van de calorie-inname, vermindert het risico van het ontstaan van type 2-diabetes. Het uitstel van de incidentie van type 2-diabetes kan toegeschreven worden aan het onmiddellijke effect van liraglutide op de nuchtere glykemie. Deze studie levert geen harde argumenten die een verband aantonen tussen gewichtsverlies en de primaire uitkomstmaat. Er zijn talrijke ongewenste effecten vastgesteld en het aantal borstkankers is verontrustend.

COPD: nut van de vaste associatie van indacaterol met glycopyrronium

Chevalier P.

Minerva 2015 Vol 14 nummer 1 pagina 6 - 7


Deze RCT bij een geselecteerde groep COPD-patiënten is vanaf het begin tot het einde gecon-troleerd door de producent en toont aan dat de vaste associatie van indacaterol (langwerkend bèta-2-mimeticum) + glycopyrronium (langwerkend anticholinergicum) geen klinisch relevant voordeel heeft ten opzichte van alleen glycopyrronium en niet verschilt in effect met tiotropium als open-label actieve controle.

Wat is het (relatieve) nut van aclidinium bij de behandeling van COPD?

Chevalier P. , Van Meerhaeghe A.

Minerva 2013 Vol 12 nummer 3 pagina 32 - 33


Voor de behandeling van COPD heeft aclidinium alleen een bewezen effect op spirometrische eindpunten, op korte termijn en alleen voor de hogere doses (2 x 400 μg per dag). Het nut van aclidinium voor de preventie van matige tot ernstige exacerbaties (die hospitalisatie vereisen) is niet aangetoond.

Ranibizumab voor de behandeling van diabetisch macula-oedeem?

Chevalier P. , Kleinermans D.

Minerva 2012 Vol 11 nummer 6 pagina 67 - 68


Deze twee RCT’s tonen aan dat maandelijkse intravitreale injecties met ranibizumab (soms in combinatie met laserfotocoagulatie) over een periode van twee jaar leiden tot een gemiddelde verbetering van de gezichtsscherpte versus shaminjecties (soms maar frequenter in combinatie met laserfotocoagulatie). Het verschil is op de rand van wat men als echt klinisch relevant aanneemt.

Cervicale radiculopathie: halskraag, kinesitherapie of afwachtende houding?

Crismer A.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 7 pagina 80 - 81


Deze studie onderzoekt het effect van een halfharde halskraag én rust en van kinesitherapie bij recent ontstane cervicale radiculopathie. In vergelijking met een afwachtende houding zijn beide interventies statistisch significant effectiever tijdens de eerste zes weken, maar de klinische relevantie van de gevonden verschillen is twijfelachtig. Na zes maanden is er geen verschil meer tussen de interventies.

Wel of geen LOCF ? Wanneer gegevens ontbreken…

Chevalier P.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 7 pagina 112 - 112


Het aandeel van ontbrekende gegevens in een studie evalueren is belangrijk om de resultaten te interpreteren. Vooral elke asymmetrie tussen de behandelingsarmen moet aansporen tot voorzichtigheid. Om het effect van deze ontbrekende gegevens te corrigeren kan men statistische technieken gebruiken die beter uitgewerkt zijn dan LOCF. Deze technieken situeren zich op het niveau van sensitiviteitsanalyses.

Preventie van recidiverend ulcus: COXIB of COXIB + PPI?

Chevalier P.

Minerva 2007 Vol 6 nummer 8 pagina 132 - 133


Deze studie toont aan dat bij patiënten met een hoog risico van bloedend ulcus minder recidieven optreden met een combinatie van celecoxib en een hoge dosis esomeprazol (2 x 20 mg/dag) dan met enkel celecoxib. Een vergelijking met de combinatie van een niet-selectief NSAID met een hoge dosis PPI ontbreekt, waardoor het niet mogelijk is om een uitspraak te doen over de keuze tussen een COXIB of een niet-selectief NSAID in de combinatie met een PPI. Er is dringend nood aan een studie die deze behandelingen vergelijkt.

Glucosamine en/of chondroïtine voor gonartrose?

Chevalier P.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 9 pagina 148 - 150


Deze studie toont aan dat bij patiënten met gonartrose behandeling met glucosamine, chondroïtine of de combinatie van beide niet effectiever is tegen kniepijn dan een placebo. De placeborespons is zeer hoog: 60% van de patiënten ervaart een belangrijke pijnreductie met placebo. Niet-medicamenteuze behandelingen (bewegen, oefentherapie) en paracetamol blijven eerste keus in de behandeling van gonartrose.

Rimonabant: hét nieuwe geneesmiddel tegen obesitas?

Christiaens T.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 9 pagina 138 - 140


Deze twee studies tonen aan dat met 20 mg rimonabant per dag in gecontroleerde omstandigheden (met een intensieve opvolging) na één jaar een bescheiden gewichtsdaling van ongeveer 4 kg kan worden bereikt ten opzichte van behandeling met een placebo bij volwassen obese patiënten met een gemiddeld BMI van ongeveer 37. Die winst gaat volledig verloren bij stopzetting van de therapie. Een tweede jaar behandeling resulteerde in een bijkomend gewichtsverlies van slechts 1,1 kg. Het belang van de winst op cardiovasculaire risicofactoren is moeilijk in te schatten na twee jaar, maar ook hier verdwijnt het effect volledig bij het stoppen van de therapie. De studie-uitval is hoog (tot 49% in het eerste jaar) en 80% van deelnemers rapporteert ongewenste effecten. Het optreden van psychisch ongewenste effecten (angst en depressie) dient verder opgevolgd te worden. Rimonabant is daarom zeker geen “doorbraak in de behandeling van obesitas” en heeft, net als orlistat en sibutramine, slechts een beperkte plaats in de aanpak van obesitas.

Cholinesterase-inhibitoren: wetenschappelijke evidentie?

Michiels B.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 5 pagina 82 - 84


Deze systematische review toont aan dat de beperkte en tijdelijke effecten van cholinesterase-inhibitoren op cognitie en algemeen functioneren van patiënten met Alzheimerdementie in vraag kunnen worden gesteld. De beschikbare RCT’s hebben belangrijke methodologische tekortkomingen. Er is daarom onvoldoende evidentie voor het systematisch voorschrijven van cholinesterase-inhibitoren bij patiënten met Alzheimerdementie.

Etanercept in combinatie met methotrexaat bij reuma

Ravelingien I. , Van Wilder P. , Verschueren P. , Westhovens R.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 1 pagina 2 - 4


Deze studie bevestigt de meerwaarde van de behandeling met een combinatie van etanercept en methotrexaat versus methotrexaat of etanercept in monotherapie bij patiënten met actieve reumatoïde artritis die geen goede respons hebben op een DMARD (anders dan methotrexaat). Bij de behandeling van reumatoïde artritis is het belangrijk om patiënten vroegtijdig en intensief te behandelen. Er is voldoende evidentie om te starten met een combinatie van conventionele DMARD’s. De plaats van anti-TNF-medicatie bij vroege reumatoïde artritis is momenteel, mede gezien de hoge kostprijs, de huidige terugbetalingsmodaliteiten en onbekende neveneffecten op lange termijn, gereserveerd voor therapieresistente patiënten. De hoeksteen van de behandeling blijft methotrexaat.

Donepezil

Roland M.

Minerva 2002 Vol 1 nummer 8 pagina 5 - 6


Deze eerste studie over de behandeling van matige tot ernstige seniele dementie met een acetylcholinesteraseremmer (donepezil) vond enkel een effect op progressie van de aandoening op korte termijn. Op basis hiervan zijn er onvoldoende argumenten om donepezil systematisch voor te schrijven. Een nauwkeurige evaluatie van het effect op andere uitkomsten zoals levenskwaliteit en studies op langere termijn zijn nodig.

De rol van langwerkende beta2-agonisten bij chronisch persisterend astma

Buffels J.

Minerva 2002 Vol 31 nummer 6 pagina 311 - 315


Bij het aanpassen van de behandeling bij patiënten met matig persisterend astma heeft men de keuze tussen het verhogen van de dosis inhalatiesteroïden en het toevoegen van een langwerkend ß2-mimeticum. De besproken RCT’s dragen argumenten aan ten gunste van het toevoegen van een langwerkend ß2-mimeticum 1. De dosis inhalatiesteroïden kan in dat geval onder geijkte controle verminderd worden zonder verlies van therapeutisch effect. Stopzetten van de inhalatiesteroïden is in deze indicatie af te raden. Het gebruik van inhalatiesteroïden en langwerkende ß2-mimetica in een vaste dosis wordt door deze studies niet onderbouwd. Verder onderzoek op lange termijn met klinische uitkomsten (nood aan peroraal corticosteroïdgebruik, hospitalisaties enzovoort) is nodig om een uitspraak te kunnen doen over het effect op lange termijn.

Venlafaxine bij gegeneraliseerde angst

De Meyere M.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 10 pagina 468 - 471


Uit deze studie blijkt dat venlafaxine (met vertraagde afgifte) ten opzichte van placebo minstens zes maanden effectief is bij de aanpak van gegeneraliseerde angst. Er kan echter geen uitspraak worden gedaan over de plaats van venlafaxine in de behandeling van gegeneraliseerde angst, omdat venlafaxine niet vergeleken is met andere behandelingen voor deze indicatie. De eerste therapiekeuze bij gegeneraliseerde angst blijft cognitieve (gedrags)therapie. Indien nodig kunnen benzodiazepines of buspiron gestart worden voor enkele weken. Antidepressiva zijn slechts aangewezen bij ernstige vormen van gegeneraliseerde angst of indien patiënten onvoldoende reageren op psychotherapie.

Sint-Janskruid voor depressie: een veiliger alternatief?

Stuer H.

Minerva 2000 Vol 29 nummer 3 pagina 149 - 152


Op basis van deze studie en ondersteund door drie meta-analyses 6-8 kunnen we stellen dat hypericum perforatum (sint-janskruid) effectiever is dan placebo bij mineure depressie. De plaats van dit product bij de aanpak van mineure depressie door de huisarts is echter nog onvoldoende duidelijk. Er zijn nog te weinig studies bij representatieve groepen met een standaarddosis en er is nog onvoldoende zicht op de bijwerkingen en de risicogroepen.